Skip to main content

patroon werking

De volgorde van het afvuren van een patroon gaat als volgt:

De patroon wordt ontstoken doordat de slagpin van het wapen tegen het slaghoedje van de patroon slaat.
In het slaghoedje zit het slagsas, een zeer explosief chemisch mengsel dat door de lichtste slag tot ontploffing kan worden gebracht. In milliseconden explodeert de kleine springlading, waarbij de hevige steekvlam in de kruitlading in de huls slaat. Hierdoor wordt het kruit aangestoken. Het kruit, waarmee de patroon geladen is, ontwikkeld tijdens de verbranding enorm veel gas. In een fractie van een seconde wordt in de kleine ruimte van de huls een dusdanige hoge druk ontwikkeld dat de kogelkop - de vierde component van de patroon - met kracht uit de huls wordt gedrukt. De huls zelf zit aan twee kanten goed ingesloten. Aan de zijkant tegen de kamerwand en aan de achterkant tegen de grendelkop. Bij een kanon noemt men dit een afsluiter, bij een geweer een grendel of afsluiter, bij een pistool spreekt men van een slede en bij een revolver over de terugslagplaat, die een onderdeel vormt van het revolverframe. De kogel krijgt gedurende korte tijd een versnelling mee als gevolg van het expanderende gas. De huls van de patroon bestaat meestal uit messing, een zacht en elastisch materiaal. Omdat de huls tijdens de verbranding van het kruit uitzet en tegen de wand van de kamer van de loop aangedrukt wordt, wordt het gas goed afgedicht. Dat is ook noodzakelijk, want alle aanwezige gasdruk moet worden benut om de kogel aan te drijven. De gassen die vrijkomen door de enorme verbranding van het kruit, ontwikkelen een enorme druk. In een 9mm Para patroon tot 2500 atmosfeer (at) en in een geweer patroon tot zo'n 4000 at of meer. Al naar gelang het soort wapen, het kaliber en de kruitlading vliegt de kogel enige honderden of zelfs duizenden meters ver. Door deze gasdruk stevent de kogel met een enorme snelheid op zijn doel af. Die snelheid wordt nog wel eens onderschat, zeker in populaire tv series, waar de hoofdrolspelers met gemak een aansuizende kogel weten te ontduiken.

Snelheid en precisie

Vanaf het moment dat de schutter wil vuren, duurt het ongeveer 0,2 sec, voordat de trekkervinger het 'hersenbevel' heeft opgevolgd. De slagpin slaat ca. 0,005 sec later tegen het slaghoedje van de patroon. Daarna ontbrandt het kruit in de patroonhuls in 0,0004 sec. In totaal dus 0,2054 sec. Door de ontstekingsvlam van het slaghoedje wordt de kruitlading ontstoken en begint zich gasdruk te ontwikkelen. Deze chemische reactie blijft doorgaan, zelfs nadat de kogel de loop al heeft verlaten. Na ca 0,004 sec komt de kogel los uit de huls en begint hij zijn traject door de loop. De kogel verlaat de loop met een bescheiden snelheid van ca 300 m/s (gemiddeld bij vuistvuurwapens), nadat hij door de loop is geperst in een tijd van ca 0,0012 sec. Afhankelijk van de spoedlengte en nog een aantal andere factoren heeft de kogel, die de loop heeft verlaten, een rotatiesnelheid van zo'n 1000 omwentelingen per seconde. Als het doel zich op bijvoorbeeld 25 meter afstand bevindt, wordt het in 0,1125 sec door de kogel bereikt.

In totaal verstrijkt er dus slechts 0,3195 sec tussen het afvuren van de patroon en het treffen van het doel.
Interessant is nog dat de schutter pas 0,2 sec nadat de kogel de loop heeft verlaten, de terugslag van het wapen voelt.

In de regel wordt een pistool of revolver ingezet op afstanden tot 50 meter. Daar zijn echter uitzonderingen op. Vuistvuurwapens in diverse kalibers worden namelijk ook gebruikt bij het silhouetschieten. Hierbij worden op bepaalde afstanden stalen dierfiguren omgeschoten. In diverse landen, waaronder Nederland, wordt deze tak van schietsport niet of nauwelijks beoefend vanwege het gebrek aan aangepaste schietbanen. Een geoefend schutter zal op 25 meter afstand met een dergelijk pistool gemakkelijk al zijn treffers in een cirkel ter grootte van een bierviltje kunnen plaatsen. Precisieschutters schieten met de Match pistolen op 25 meter afstand treffergroepjes van zo'n 3 cm in doorsnede. Om deze precisie te halen, is veel oefening nodig en speciale aan het wapen aangepaste munitie. Deze beide factoren dwingen een sportschutter ertoe zelf zijn patronen te maken. Naast de kennis en de ervaring van de schutter hangt het precisie schieten ook af van de kruitlading, het type kogel en het soort wapen waarmee geschoten wordt. De meeste vuurwapens hebben spiraalvormige trekken en velden in de loop, waardoor de kogel tijdens zijn reis door de loop een rotatie krijgt. Deze draaiende beweging geeft het projectiel de stabiliteit die het nodig heeft om zijn baan te behouden. De onderlinge verschillen in stabiliteit, trekkermechanisme, patroonaanvoer, het vizier, de handgreep, opslag, kracht en handelbaarheid bij vuistvuurwapens worden door nieuwe liefhebbers van de schietsport vaak nog niet opgemerkt. Voor de ervaren en meer geoefende schutter zijn ze al snel te herkennen en spelen ze een belangrijke rol in de keuze van een nieuw wapen.