Skip to main content

Schotbeeld

Schotbeeld

 
 
 
 
 
 
 
Een schutter die regelmatig zijn schoten plaatst in een zone tussen 2:30 en 3:00 maakt zich schuldig aan "duimen", van het wapen. Op het moment dat het schot valt of juist daarvoor, drukt hij met zijn duim tegen het wapen waardoor de richtlijn naar rechts wordt verlegd.

 

 

 

 

Schoten tussen 1:00 en 2:30 uur zijn veroorzaakt doordat de schutter, het schot verwachtend, de greep op het laatste moment opduwt met de pinkzijde (de hiel) van de hand. Hierdoor beweegt de korrel zich naar rechtsboven.

 

 

 

 

 

 

 

De schutter verstevigt zijn greep op het moment dat er wordt afgedrukt. Hij grijpt als het ware. Deze beweging brengt de korrel laag naar rechts en de schoten vallen in de 3:30 tot 5:00 uur zone ook kan het wapen lichtelijk op z'n kant gehouden zijn.

 

 

 

 

 

 

"Rukken" aan de trekker brengt de loop naar linksonder, waardoor de treffers in de 6:30 tot 8:00 uur zone terecht kwamen. Rustig de trekkerdruk vergroten is hier de remedie. Ook hier zou het wapen "verkant" kunnen zijn.

 

 

 

 

Een trekkervinger die te ver in de beugelkrop en rond de trekker wordt gelegd zal de neiging hebben de trekker naar links te drukken, in plaats van recht naar achteren. Hierdoor zullen de schoten in de 8:30 tot 9:00 uur zone vallen.

 

 

 

 

 

"Riding the recoil", d.w.z. dat de schutter de opslag verwacht en deze als het ware zelf inzet vóórdat deze plaatsvindt geeft treffers in de 9:30 tot 12:00 uur zone. Narichten brengt hier de oplossing. Schoten in deze zone kunnen ook veroorzaakt worden door de trekkervinger te snel van de trekker te halen nadat de trekkernok de haan heeft vrijgegeven

 

 

 

 

 

 

Een serie schoten liggende tussen 5:00 en 6:00 uur wordt veroorzaakt doordat de schutter zijn pols "breekt", d.w.z. dat de schutter de terugstoot verwacht en deze probeert op te vangen door zijn pols naar beneden te brengen. Hij denkt op deze manier de terugstoot te verminderen door "tegendruk" te geven.
  

Een schotbeeld zoals hiernaast is weergegeven kan slechts geschoten zijn door een weinig constante schutter, b.v. zijn greep steeds wisselend, zijn ogen instellend op de schijf i.p.v. de richtmiddelen, oftewel steeds iets anders doend. Het is ook mogelijk dat de schutter één of meer series teveel heeft geschoten en/of vermoeid is. Inpakken en onderzoeken wat hij fout doet en wat hieraan te doen is! B.v. droogtrainen en de algemene conditie verbeteren.

 

Richten

Richten

Waarom de keep en de korrel alleen scherp in beeld?

Indien u de keep en de korrel niet scherp in beeld hebt, is het mogelijk dat de korrel t.o.v. de keep zal verschuiven zonder dat u er erg in hebt. Eén millimeter afwijking van de korrel t.o.v. de keep, geeft op 25 meter een afwijking van 11-16 cm, dus buiten het zwart van de schijf. Het is dus belangrijk constant te controleren of de korrel t.o.v. de keep goed staat.

Wat is de goede stand van de keep en korrel?

De bovenzijde van de korrel moet een horizontale lijn vormen met de bovenzijde van de keep. Aan beide zijden van de korrel moet een verticale streep licht te zien zijn van gelijke breedte.

Omdat er geen schutter ter wereld is die zijn arm absoluut stil kan houden zijn er technieken nodig om toch een hoge score te bereiken. Eén van deze technieken is het behalen van een z.g. "richtgebied".

Het zal duidelijk zijn, dat het richten op een gebied, eenvoudiger is dan het richten op de "10".

Begin met het kiezen van een ruim richtgebied, b.v. ter grootte van de zwarte bal op de schijf. Beginnen met een te klein richtgebied zal resulteren in krampachtige pogingen de richtmiddelen binnen dit gebied te houden, wat te snel geloste schoten zal opleveren met als gevolg een lage score. Probeer door steeds een beetje "tegenstuur" te geven de richtmiddelen binnen het richtgebied te houden. Binnen dit richtgebied mag het wapen gerust bewegen. Door oefening kan men het richtgebied verkleinen, totdat het niet groter is dan de 9-ring of iets kleiner.

Waar richt men op de schijf?

Men moet het richtgebied onder de zwarte bal kiezen en wel zo, dat er een stuk wit van 2 ringen tussen de korrel en de zwarte bal zichtbaar blijft.

Indien de schutter n.l. zijn korrel tegen de onderkant van de bal of in de bal zou houden, is hij/zij er nooit zeker van dat gedurende het bewegen binnen het richtgebied de korrel t.o.v. de keep in de juiste stand blijft staan, omdat de schijf en de keep-korrel combinatie beide zwart zijn.

Wanneer het schot afgegeven is, is het zeer belangrijk om "na te richten". Dit houdt in dat U het wapen gedurende 1 of 2 seconden na het vallen van het schot op het doel gericht moet houden. Hierdoor voorkomt men dat men het wapen reeds zal laten zakken of de spieren ontspant voordat de kogel de loop verlaten heeft.

Samengevat:

hou altijd de richtmiddelen scherp in beeld, het doel wazig; hou keep en korrel in de juiste stand t.o.v. elkaar; kies een richtgebied dat niet te klein is; zorg altijd dat een hoeveelheid wit boven de korrel zichtbaar blijft; richt na alvorens het wapen te laten zakken. De ademhaling

De schutter ondervindt doorgaans problemen van de hartslag. Hoe ontspannen de houding ook is, het ritme van de hartslag zal toch via de hand op het wapen worden overgebracht. Als het hart door b.v. wedstrijdspanning of vermoeidheid stevig tekeer gaat, kan men nauwelijks een goed schot verwachten. De hartslag kunnen wij laag houden door een goede ademtechniek. De ademtechniek voor de schutter is erop gericht om behalve op de natuurlijke manier ook bewust in- en uit te ademen. Bewust ademen maakt de spierbewegingen vloeiend en geconcentreerd. Dit helpt de schutter in een zeker ritme te komen. Als voorbereiding voor het schot wordt, terwijl men in de houding gaat, normaal ademgehaald. Wanneer de houding eenmaal is aangenomen en eventueel gecorrigeerd, wordt bewust twee- of driemaal iets dieper ademgehaald en op een ontspannen manier uitgeademd. Dit ontspant de spieren. Niet diep genoeg inademen heeft geen resultaat; te diep ademen maakt duizelig. Na het dieper ademhalen, ademt men weer normaal, als laatste voorbereiding van het schot. Tijdens de laatste keer inademen voor het schot, heft men de schietarm vanuit de ruststand omhoog langs de kortste weg naar het richtgebied. Dus niet eerst richting plafond en dan laten zakken tot op de schijf; dit belast de arm alleen maar nodeloos. Op dit moment houdt men de adem in. De reden hiervan is dat de borstkas, de buik, de schouders en de schietarm tijdens het ademhalen bewegen en dat is nou juist datgene wat de schutter wil vermijden. Om het hart niet te zwaar te belasten en de hartslag toch zo regelmatig te houden, is het wenselijk als er wat lucht in de longen achterblijft. Dat is de reden waarom veel schutters tijdens het uitademen schieten. Als het schot niet binnen 8 à 10 seconden gevallen is, laat dan de arm zakken, adem enige keren rustig in en uit en begin opnieuw. Na 10 sec. Richten zal iedere schot zo goed als zeker mis zijn. Daarnaast is het een indicatie dat de schutter niet zeker is dat hij/zij goed zal scoren. Het is altijd beter het richtproces te onderbreken en zo in ieder geval geen lage punten te schieten.

Samengevat:

adem normaal tijdens het in de houding gaan; als men in de houding staat, adem dan 2 of 3 keer iets dieper en adem ontspannen uit; hef, tijdens het laatste keer inademen voor het schot de schietarm rustig richting de schijf;
adem half uit en hou de adem dan vast; valt het schot niet binnen 8 à 10 seconden, zet dan het wapen vast en begin opnieuw; beter het richtproces te onderbreken dan een slecht schot af te leveren.

Trekkerdruk en het afvuren

Vanaf het moment dat het wapen vanuit de ruststand omhoog gebracht wordt, de ogen op keep-korrel worden gericht en het richtgebied controleert, begint de trekkervinger de trekkerdruk op te bouwen. Driekwart van de druk om de trekker over te halen moet reeds opgebouwd zijn op het moment dat de richtmiddelen de onderzijde van de schijf bereiken. In die beweging is eer een moment, na tenminste 3 seconden echter niet langer dan 10 seconden, dat het schot zal vallen. De druk op de trekker moet van ¾ op 4/4 overgaan op het moment dat de richtmiddelen ongeveer het richtgebied bereiken. Het overhalen van de trekker, dus het afvuren van het schot is het moeilijkste onderdeel van het schieten en moet dan ook tot in de treuren worden geoefend.

De trekkervinger moet met het midden van het voorste kootje contact maken met de trekker. Niet met het topje of met het scharnier tussen het 1e en het 2e kootje, daar dit zeker een afwijkend schot zal opleveren door de zijdelingse druk. De trekker moet absoluut recht naar achteren worden bewogen in een ononderbroken beweging. Wat uitermate belangrijk is, is dat het schot "onbewust" afgaat. De trekkerdruk moet dusdanig langzaam worden opgebouwd dat men niet weet wanneer het schot zal vallen. Dit is de enige manier om te voorkomen dat door het plotseling of snel aanspannen van de spieren het wapen beweegt op het moment dat het wapen afgaat.

De tegenhanger van "onbewust" afdrukken is het "bewust" afdrukken. Dit is erg eenvoudig. De schutter gaat in de houding, mikt, ziet de "10" voorbijkomen en drukt zo snel mogelijk af. Deze manier van afdrukken is gebaseerd op de vermeende snelle reactie van de schutter, een reactie die altijd net niet snel genoeg zal blijken te zijn. Er worden in het laatste geval 2 grote fouten gemaakt:

de schutter keek naar de schijf i.p.v. de richtmiddelen; het aanspannen van de spieren zal automatisch de schietarm bewegen.

Kies uw richtgebied niet te klein want dan ontstaat de situatie dat tijdens het opbouwen van de trekkerdruk U plotseling de richtmiddelen uit het richtgebied ziet gaan, vervolgens stopt de opbouw van de trekkerdruk, de trekkervinger ontspant zich. Wanneer het richtgebied weer voor de richtmiddelen komt zal de trekkerdruk waarschijnlijk niet soepel maar snel worden opgebouwd met het risico dat het schot te snel of volledig onverwacht afgaat. Na het opheffen van de arm is er een korte periode dat men het wapen redelijk stil kan houden. Deze periode bedraagt 6 à 8 seconden voordat het ongecontroleerd bewegen van de schietarm begint. Als vóór het verstrijken van deze periode het schot niet onbewust afgegaan is, zet dan het wapen af, om niet alsnog bewust te vuren. Dit vereist zelfbeheersing en zelfdiscipline maar moet toch een automatisme worden. Dit moet dan ook veelvuldig geoefend worden en zal zeker de moeite lonen.

Houding

Houding

De voeten
De afstand tussen de voeten moet ongeveer overeenkomen met de breedte van de schouders. De tenen een ietsje naar buiten. De afstand van de voeten ten opzichte van de schijf moet ongeveer een hoek van 45 graden bedragen. (zie figuur 1) Het lichaam en het hoofd worden normaal rechtop gehouden. Als u nu naar de schijf kijkt mogen uw nekspieren niet gespannen zijn. Om te controleren of u goed staat ten opzichte van de schijf sluit u de ogen, heft het wapen met gestrekte arm, in een natuurlijke beweging, richting de schijf en wel zo dat de houding van de arm zo min mogelijk spanning in arm en schouder teweeg brengt. Open nu de ogen en kijk over keep en korrel of het wapen op de schijf gericht is. Is dit nou niet het geval, corrigeer dan de stand van de voeten op deze wijze:

moet het wapen naar links, verplaats dan de linkervoet een weinig naar achteren; moet het wapen naar rechts, verplaats dan de linkervoet een weinig naar voren.

De arm
Richt weer met gesloten ogen en corrigeer tot u de juiste stand gevonden heeft. Corrigeer nooit door de arm ten opzichte van de schouder te verdraaien of door de schouders en/of de heupen te verdraaien. Tijdens het richten dient het zo te zijn, dat het hoofd rechtop gehouden wordt en het wapen voor de ogen gebracht wordt.

Dus nooit corrigeren door het hoofd achter het wapen te brengen!!!

De schietarm dient gestrekt gehouden te worden tijdens het richten en het afvuren. De pols dient zo gehouden te worden dat er geen beweging vanuit de pols mogelijk is. De "niet-schiethand" moet zo geplaatst worden dat het evenwicht niet verstoord wordt, dus b.v. in de zak van uw jas of broek, op uw rug of tussen uw broekriem enz.

De positie van het wapen in de hand
De greep van het wapen wordt zo stevig mogelijk tussen duim- en wijsvinger van de geopende schiethand gedrukt en wel zo dat de greep zo hoog mogelijk wordt vastgehouden. Klem de middel-, ringvinger- en pink op natuurlijke wijze om de greep. De wijsvinger blijft vrij voor het overhalen van de trekker. De duim ligt losjes tegen het wapen. Knijp vervolgens met de vingers( niet met de duim) zo krachtig mogelijk in de greep. De hand zal nu gaan trillen. Verminder nu de knijpkracht op de greep steeds een weinig tot het trillen ophoudt. Dit is nu de juiste "knijpkracht". De duim ligt nog steeds losjes tegen het wapen. De wijsvinger op de trekker ligt zo, dat het eerste vingerkootje op de trekker ligt. Controleer nu of de wijsvinger verder geen contact maakt met wapen, omdat anders de wijsvinger bij het afvuren het wapen zal omtrekken.
 
Samengevat:
sta zo stabiel, ontspannen en rechtop mogelijk; richt met gesloten ogen; corrigeer de stand door de linkervoet te verplaatsen ( voor linkshandige schutters: lees voor links rechts en andersom); breng het wapen voor de ogen en dus niet het hoofd verdraaien om over de keep en korrel te kijken; hou de arm gestrekt; hou het wapen op de juiste wijze vast;
Tijdens een serie het wapen nooit 'verpakken', dus span de hamer met de "niet-schiethand".